Jacoba Post
'De oorlog brak uit toen ik 30 jaar was.
Ik woonde met mijn man en dochter in de Antillenstraat.
Ik was als 'bleekneusje uit de stad' in mijn jeugd jarenlang uit logeren geweest bij een bevriend gezin, de familie Terpstra in Grouw, Friesland. Ik heb een fantastische herinnering aan die tijd. Met deze mensen zijn wij altijd bevriend gebleven. Ook toen we getrouwd waren bezochten we ze regelmatig. Eind jaren dertig kwamen communistische vluchtelingen uit Duitsland onderduiken in Grouw. De verhalen die deze mensen vertelden over de sfeer in Duitsland maakten ons duidelijk dat de situatie ernstig werd. Langzamerhand drong het tot ons door dat er een oorlog zat aan te komen en dat Nederland wellicht deze keer niet gespaard bleef.
Het moelijke in de oorlog was wie je kon vertrouwen en wie niet. Wie was er lid van de NSB? Tegenover ons was een sigarenwinkel. De eigenaar bleek NSB'er te zijn, wat wij eerst niet wisten. Hij sprak mijn man een keer in de winkel aan met 'zullen wij vanavond naar de radio luisteren?' Gelukkig was mijn man helder van geest en ging er niet op in. De sigarenboer wilde testen of wij een radio thuis hadden. Als mijn man met 'ja' had geantwoord had hij ons kunnen verraden.
De ergste gebeurtenissen vonden plaats in de hongerwinter. Mijn man trok er vaak op uit om aan voedsel te komen. Hij is op een gegeven moment op reis naar onze vrienden in Grouw gegaan, op zijn fiets en met de veerboot Amsterdam-Lemmer. De terugweg werd voor hem een hel. Op het IJsselmeer werd de boot aangevaren door een vrachtboot, waarvan de kapitein, zo bleek later, dronken was. De veerboot is in luttele minuten gezonken en velen vonden daarbij de dood in het ijskoude water, maar als een wonder is mijn man, samen met enkele anderen, gered van de verdrinkingsdood. Met een andere veerboot is hij weer teruggekeerd naar Lemmer. Zijn fiets en het eten dat hij had meegekregen was hij kwijt. In Lemmer lukte het hem om telefonisch contact met de burgemeester van Grouw te krijgen, die vervolgens weer onze vrienden waarschuwde. Meneer Terpstra schrok zich kapot van wat er was gebeurd. Hij bedacht dat de enige manier waarop mijn man weer naar Amsterdam kon komen was dat hij weer een fiets tot zijn beschikking had. Hij is toen met twee fietsen (met houten banden!) van Grouw helemaal naar Lemmer gefietst. Mijn man was hen uiteraard ontzettend dankbaar voor deze geweldige daad.
Na uren fietsen zonder te rusten kwam mijn man tegen de avond in Kampen aan. Daar ontmoette hij een vrouw op een fiets en zonder veel woorden te wisselen zei zij hem met haar mee te komen. Hij nam de gok dat hij haar kon vertrouwen. Hij kwam terecht in een ruimte waar tientallen mensen lagen te slapen. Hij durfde de ochtend niet af te wachten en in alle vroegte is hij weer weggeslopen, vast van plan om in één dag terug te fietsen naar Amsterdam. Wat een ellende mijn man heeft gezien onderweg. Hij zag veel mensen fietsend of lopend met karren, geladen met eten of op weg naar een boer die hun wat te eten kon geven. Er waren zelfs mensen uit Den Haag bij. Het was snijdend koud. De honger stond getekend op de gezichten. Veel mensen waren uitgeput of gewond. Mijn man droerg altijd een verbandtrommeltje bij zich, maar die was hij kwijtgeraakt bij het bootongeluk. Hij vond het zo erg dat hij gewonde mensen niet kon helpen. Hij heeft het gehaald, tegen de avond kwam hij weer thuis, uitgeput en helemaal over zijn toeren van de barre tocht. Het is onvoorstelbaar dat je onder zulke moeilijke omstandigheden toch zo'n kracht kunt ontwikkelen!
Meneer Terpstra stuurde vaak een zending mee met binnenschippers die op Amsterdam voeren. Maar het gebeurde slechts een enkele keer dat die bij ons terecht kwam. Veel schippers hebben het voedsel zelf opgegeten. Op een dag belde een man bij ons aan die zei kolen en eten uit Friesland op zijn schip te hebben. Met de fiets en slee togen we naar de Handelskade waar zijn schip lag afgemeerd. Het was al aan het einde van de middag, dus wij moesten voort maken, om acht uur moest immers iedereen binnen zijn in verband met de avondklok. Hij had een halve mud kolen en boter en meel voor ons! Ik vond het zo fantastisch, hiermee konden we weer een aantal weken vooruit. De schipper wilde per se niets hebben maar ik wilde hem zo graag bedanken want hij had ons er zo mee geholpen. Ik heb hem een Rotterdamse schipperspet gegeven die mijn man eens had gekregen maar eigenlijk nooit droeg. Daar was hij erg blij mee.
Ik ben zo dankbaar voor de mensen die ons hebben geholpen in de hongerwinter. wij wilden dan ook zo graag wat terug doen voor de mensen die ons hielpen aan voedsel of brandstof of wat dan ook. Maar dat konden we natuurlijk niet altijd. Toen de oorlog voorbij was zijn mijn man en ik teruggegaan naar een boerengezin in de polder (ik weet niet meer waar zij woonden), dat ons een aantal malen kaas uit hun eigen kaasmakerij had gegeven, in ruil voor sigarettenbonnen. Die gebruikten wij toch niet. Ik had hun een aantal weken daarvoor een brief geschreven en bedankt voor al die geschenken in de oorlog. Hoe dankbaar zij waren dat wij die brief hadden geschreven! Zij zeiden dat wij de enigen waren geweest die hen hadden bedankt. Wij zijn nog jarenlang bevriend gebleven met deze mensen.
De hongerwinter was verschrikkelijk, maar verder ging het dagelijkse leven redelijk zijn gang. Vóór de hongerwinter was er voldoende verkrijgbaar, weliswaar op de bon. Ook de scholen bleven bijvoorbeeld open.
Veel mensen waren in de oorlog in het verzet. Wij niet. Ik kende ook niemand die actieve verzetsdaden heeft gepleegd. Na de oorlog leek het wel of iedereen in het verzet had gezeten. Ik heb veel van hun verhalen altijd met een korreltje zout genomen.'
Bron: Het dagelijks leven in De Baarsjes, 1940-1945. Uitgave Stadsdeel De Baarsjes, mei 2000.
Historisch Archief De Baarsjes