Kees Stoorvogel

'Wij woonden met ons gezin -vader, moeder, twee zussen en ik- op dit adres in de Maarten Trompstraat.
Het was een vrij deftige straat waar redelijk welgestelde gezinnen woonden.


De oorlog kwam voor ons niet als een verrassing. Wij waren geabonneerd op twee kranten, het Algemeen Handelsblad en de Amsterdammer, waarin uitgebreid verslag werd gedaan van de ontwikkelingen in Europa. Wij waren bij de gereformeerde kerk aangesloten en daar werd veel gepraat over de dreigende situatie.

In het begin van de oorlog zat ik op de middelbare school in de Moreelstraat bij het Concertgebouw. Ik ging er altijd op de fiets naar toe. De lessen gingen, zoals op alle scholen, tijdens de oorlog zonder problemen door. Wel herinner ik mij een incident op de Admiraal de Ruyterschool, waar een docent een keer in de klas voor de koningin heeft gebeden. Een leerling, een zoon van een NSB'er, heeft hem verraden en de Duitsers hebben hem enkele maanden in kamp Amersfoort opgesloten.

Na mijn eindexamen in 1941 ging ik scheikunde studderen aan de Vrije Universiteit. Aanvankelijk ging dat zonder problemen. Totdat de Duitsers op een dag de collegezaal binnnenkwamen en alle studenten meevoerden naar kamp Vught. De aanleiding was een dodelijke aanslag van studenten op officier Seijffardt. Hij organiseerde het voor het Oostefront bestemde Nederlandse Legioen. Overal in het land werden studenten opgepakt. De dagen in het kamp waren niet zo erg moeilijk. We moesten steeds op appèl, maar verder werden we wel met rust gelaten. Na zes weken werden we weer ontslagen. Toen wij later een 'loyaliteitsverklaring' moesten tekenen van de Duitsers, heb ik, en vele van mijn medestudenten, geweigerd. Ook de oproep voor de Arbeidseinsatz in Duitsland heb ik genegeerd. Hierdoor kwam ik op de zwarte lijst van de Duitsers te staan: ik kon elk moment worden opgepakt. Dit betekende onderduiken. Mijn ouders en mijn zussen zijn bij mijn grootouders in Zaandam gaan wonen. Het was niet moeilijk om aan een betrouwbaar onderduikadres te komen. Er bestond een geweldig informeel netwerk van het zogenaamde passieve verzet, vooral via de VU en de kerk. De predikant van onze kerk tipte mij voor een adres in Enkhuizen. Daar heb ik spannende momenten meegemaakt. Als er een razzia was gingen de Duitsers huis voor huis bij de mensen langs, op zoek naar onderduikers. Ik heb een aantal malen moeten schuilen in een boet op één van de eilandjes in de polder Het Grootslag achter Enkhuizen. Daar zat ik veilig, want de Duitsers begaven zich niet met de boot de polder in.

Mensen van het actieve verzet hebben veel voor mij betekend. Ze regelden bijvoorbeeld extra voedselbonnen. Een aantal verzetsmensen werkte in Duitse dienst. Zij hebben er voor kunnen zorgen (vraag mij niet hoe ze het deden) dat ik van de zwarte lijst van gezochte personen werd afgevoerd. Zodoende kon ik na drie maanden weer terugkeren naar de Maarten Trompstraat, waar de rest van de familie inmiddels ook weer was aangekomen.

Van de aanwezigheid van de Duitsers merkte je niet zo veel. Er was een grote groep soldaten van de Wehrmacht, het Duitse leger, gehuisvest in de bakkersschool aan het Balboaplein (waar nu buurtcentrum de Tagerijn is gevestigd). Dit waren geen vervelende jongens, ze hielden zich voornamelijk in hun gebouw op, je zag ze niet veel op straat. De Sicherheidsdienst (SD) patrouilleerde op straat met hun geweren. Dat waren de fanatiekelingen, waar iedereen erg bang voor was. Het waren grimmige mannen in groene pakken en een helm op. Een groot verschil met andere plaatsen was dat in Amsterdam veel minder razzia's plaatsvonden. Volgens mij waren de Duitsers bang voor het (gewapende) verzet. In 1941 was hier al de Februaristaking geweest. Maar de Duitsers hadden ongetwijfeld weet van de enorme hoeveelheid wapens onder de bevolking. De Engelsen dropten de wapens in grote hoeveelheden in de polders van Noord-Holland, het verzet zorgde ervoor dat ze in Amsterdam terecht kwamen. Het is toch ongelofelijk wat het verzet allemaal kon organiseren!

In het najaar van 1944 werden voedsel en goederen snel schaarser. De hoofdoorzaak van de hongerwinter was dat de Duitsers alle voedselvoorraden hadden ingepikt en naar Duitsland hadden vervoerd. In oktober leverde de gasfabriek geen gas meer en moesten we op hout stoken. Al gauw werd ook de electriciteit afgesloten en kregen we minder distributiebonnen. Wij kwamen goed de hongerwinter door. We hoefden niet, zoals zoveel anderen, de stad uit en kilometers lopen of fietsen om op voedsel uit te gaan. Mijn vader werkte ook bij de rijksbelastingdienst in Hoofddorp. Toen er bijna geen voedsel meer verkrijgbaar was bracht hij elke dag suikerbieten mee van boeren uit de Haarlemmermeer. Wekenlang hebben we suikerbieten gegeten. Af en toe konden we in de gaarkeuken schillensoep eten. Dat was een hele traktatie. Mijn ouders kookten heel creatief. De suikerbieten kookten we en van de sap maakten we stroop. Ook hebben we van de bieten koffiesurrogaat en koekjes gemaakt. We gebruikten hout als brandstof. Hoewel het illegaal was, kapten we daar straatbomen voor. Ook haalden we stiekem de blokjes onder de tramrails vandaan. Die waren van teer en brandden goed. Nee, wij hebben wat voedsel betreft veel geluk gehad en geen honger geleden. Dat was bij veel mensen wel anders. Levende lijken zag je lopen op straat. Tijdens de doop van een kind in de kerk zag ik beide ouders staan wankelen bij de doopvont. Uitgeput en uitgemergeld konden zij zich nauwelijks staande houden. Overigens heeft de tbc in het laatste oorlogsjaar ook heel veel slachtoffers gekost.

In onze rustige straat is nauwelijks sprake geweest van sabotagedaden. Men behoedde zich hiervoor omdat men wist wat de gevolgen konden zijn. In de hongerwinter hadden een paar mensen een kneedbom aangebracht onder een Duitse auto die hier in de straat stond geparkeerd. Anderen, die dit hadden zien gebeuren, pulkten het ding er weer onder vandaan en wierpen het in de sloot. Zo corrigeerden wij elkaar, inclusief het verzet. Uiteindelijk bleek dat een goede strategie want wij hebben in de straat verder weinig van de Duitsers te duchten gehad. Wij hadden ook niet veel te vrezen van de NSB'ers in de straat. Boven ons woonden ook NSB'ers. Niet dat we veel contact met hen hadden, maar aan de andere kant kon ik me niet voorstellen dat zij niet geweten hebben van mijn weigering voor de Arbeidseinsatz. Zij hebben ons niet verraden.

De aankondiging van het einde van de oorlog was een gedenkwaardig moment. Ik had een provisorische kristalontvanger en op 4 mei om zeven uur 's avonds ving ik een bericht op van een Deense zender die sprak van de algehele overgave van de Duitsers. Ik was misschien wel de eerste Amsterdammer die hoorde dat de Duitsers capituleerden.'

Bron: Het dagelijks leven in De Baarsjes, 1940-1945. Uitgave Stadsdeel De Baarsjes, mei 2000.

        


Historisch Archief De Baarsjes