Ria Bus
'Aan het begin van de oorlog was ik dertien jaar.
Ik zat op de Sint Janschool. Met mijn ouders en zeven kinderen woonden we in de Chasséstraat.
Mijn vader was huisschilder. Mijn oudste broer werkte in een groentezaak in Zuid. Toen mijn broer een oproep kreeg voor de Arbeidseinsatz, vroeg de groenteman of ik in zijn zaak wou komen werken. Achteraf gezien is het een groot geluk geweest dat ik daar heb gewerkt. Zo hebben wij lange tijd nog groenten en aardappelen kunnen krijgen. In de hongerwinter kwamen er zelfs mensen bij ons thuis de schillen ophalen. Soms zat daar ook een NSB'er bij. Dan mocht je wel goed oppassen dat ze niet wisten dat je nog aardappelen had, want je wist nooit hoe dat zou aflopen. Dat vond ik wel heel moeilijk. Als kind ging je soms ook goed om met kinderen van NSB'ers. Mijn ouders hebben dan ook niet alles aan ons verteld uit angst dat we dat misschien per ongeluk zouden doorvertellen. Zo had ik een oom die onderduikers in huis had. Dat heb ik pas na de oorlog gehoord. Diezelfde oom bouwde overigens ook bunkers voor de Duitsers. En een andere oom werkte in een drukkerij waar ook Het Parool werd gedrukt en valse bonkaarten werden geproduceerd.
Van de jodenvervolging merkten we in De Baarsjes niet zo veel. In deze buurt woonden niet veel joodse gezinnen of ze waren gemengd gehuwd. Ik weet nog wel goed dat al aan het begin van de oorlog op een zondagochtend een ambulance de straat kwam inrijden. Toen had een vader zichzelf opgehangen. Die wist al wat hem te wachten stond. Wij wisten niet eens dat hij joods was. Dat grijpt je dan heel erg aan.
Doordat ik in die groentezaak werkte, hadden we meestal wel wat te eten. Daarnaast gingen we naar de gaarkeuken op het Magelhaensplein. Mijn broertje ging daar dan met een emmer heen. Hij kwam soms met maar een halve emmer terug. Dan had hij weer wat aan anderen gegeven. Hij zij dan dat hij onderweg naar huis was gevallen of uitgegleden. Dan zeiden mijn ouders:'Nou, je valt wel heel vaak!' Via de kerk konden kinderen ook naar het platteland om wat aan te sterken. Veel vriendinnetjes gingen daar heen en ik wou daarom ook. Maar mijn ouders wilden dat niet. Vooral mijn vader wou graag het gezin bijeen houden. Hij was ook bang dat die boerenjongens kwwaad in de zin hadden. 'Zolang we te eten hebben, gaat mijn dochter niet naar de boeren', zei hij dan.
Nadat er al langere tijd geruchten over de bevrijding waren verspreid, was het op een gegeven moment eindelijk zover. Bakker van Zijl had in de straat een grote vlag opgehangen en toen haalden ook andere bewoners hun vlaggen te voorschijn. Het was toen echt één groot feest. Overal kon je dansen. Ik was toen achttien jaar, dus juist op een leeftijd dat je overal aan meedeed. Bovendien had je tot die tijd eigenlijk helemaal geen feestjes gehad. Volgens mij zijn die feesten wel tot in september doorgegaan.'
Bron: Het dagelijks leven in De Baarsjes, 1940-1945. Uitgave Stadsdeel De Baarsjes, mei 2000.
Historisch Archief De Baarsjes